Als je iets wilt vertellen of schrijven wat in het verleden is gebeurd, gebruik je de passé composé. Deze bestaat uit een hulpwerkwoord ( avoir/hebben of être/zijn ) en een voltooid deelwoord.
Let op: Gebruik de passé composé als het om een gebeurtenis (actie of handeling) gaat. Gebruik de imparfait als het om een beschrijving of gewoonte gaat.
In (bijna) alle gevallen, kan je hetzelfde hulpwerkwoord gebruiken die je in het Nederlands ook gebruikt. De grote uitzondering hierop zijn de wederkerende werkwoorden. Klik hier als je hier meer over wilt weten.
Zoals je bij de Présent hebt gezien, kennen wij in het Frans drie soorten regelmatige werkwoorden.
Werkwoorden op:
-er
verwijder de -er en voeg é toe
regarder = j'ai regardé (ik heb gekeken)
-ir
verwijder de -ir en voeg i toe
finir = j'ai fini (ik heb geëindigd)
-re
verwijder de -re en voeg u toe
perdre = j'ai perdu (ik heb verloren)
Als de voltooide tijd met être wordt vervoegd, moet het voltooid deelwoord vervoegd worden naar de persoon waar het over gaat. Hier een voorbeeld:
hij is geweest
il est allé
-
zij is geweest
elle est allée
+ é
de jongens zijn geweest
les garçons sont allés
+ és
de meisjes zijn geweest
les filles sont allées
+ és
Om de passé composé te volgen moet je dus een aantal stappen doorlopen:
maak het voltooid deelwoord (zoals hierboven beschreven)
bepaal welk hulpwerkwoord er gebruikt wordt: être of avoir?
vorm het hulpwerkwoord naar de persoonsvorm (je, tu, il etc. )
als het werkwoord met être wordt vervoegd, pas dan het voltooid deelwoord aan naar de persoon waar het over gaat.
De volgende werkwoorden hebben een onregelmatig voltooid deelwoord.
faire
j'ai fait
ik heb gedaan
prendre
j'ai pris
ik heb genomen
avoir
j'ai eu
ik heb gehad
être
j'ai été
ik ben geweest